Reactiviteit; een containerbegrip
Bij reactiviteit in levende wezens gaat het om de mate waarin allerlei lichaamsprocessen worden geprikkeld; zoals fysiologische- en gedragssystemen. Reactiviteit is dus een normaal, continu lichaamsproces, maar er zijn natuurlijk wel verschillen in reactiviteit per dier. De link naar het vertonen van bepaald gedrag is niet altijd makkelijk te maken. Zo denken we bij honden met een verhoogde mate van reactiviteit aan snel geprikkelde dieren waarbij agressief gedrag ook sneller getoond wordt. Er zijn echter veel meer factoren die daar een rol in spelen. Zo kunnen honden met een lage mate van reactiviteit ook blaffen of uitvallen. En honden van het passieve type, die in situaties van spanning en angst sneller in zichzelf keren, kunnen ondanks dat ze niet uitvallen neurofysiologisch een enorme reactiviteit laten zien.
Begrippen als temperament, copingstijl en de mate van impulsiviteit zijn daarom mogelijk specifieker in het verklaren van gedrag bij honden dan reactiviteit.
Temperament
Bij verschillende dieren wordt aandacht besteed aan onderzoek naar temperament en persoonlijkheden. Uit verschillende onderzoeken komt vaak hetzelfde soort onderscheid naar voren; het ene dier is van nature meer beschouwend en voorzichtig, terwijl de ander direct actief en onderzoekend reageert. Dit onderscheid wordt door een aantal onderzoekers geclassificeerd als een verschil in copingstijl.
Coping: reactiestijlen in stresssituaties
De hond met de andere copingstijl is passiever in zijn reactie. Vroeger noemde ze dit de passive coper, nu wordt de term reactive coper vooral gehanteerd. Met reactief wordt hier bedoeld dat het dier reageert op een prikkel, niet te verwarren met ‘snel geprikkeld of actief reageren’. De reactive coper denkt namelijk eerst en doet dan. Hij is eerder geneigd om zich voorzichtig terug te trekken dan actief over te gaan tot agressie of te vluchten. Deze copingstijl heeft ook voordelen; zo’n type hond kan zijn gedrag beter aanpassen in veranderende situaties omdat ze alles goed in zich opnemen; ze denken eerst in plaats van direct actie te ondernemen. Dit soort honden kunnen natuurlijk ook angst voor de dierenarts ontwikkelen; maar het eventuele ongewenste gedrag kunnen wij als mensen goed accepteren omdat deze hond het sneller ‘over zich heen laat komen’. Bij deze ‘binnenvetters’ gebeurt overigens wel van alles in het lichaam; aan de buitenkant is het echter moeilijker te zien qua gedrag en daarom wordt bij dit soort honden minder vaak hulp gezocht bij gedragsproblemen.
Impulsiviteit; een belangrijke factor in probleemgedrag
Mary Rothbart is psycholoog en heeft veel geschreven over temperament en reactiviteit in de ontwikkeling van kinderen. Zij omschrijft temperament als het gemak waarmee het individu wordt geprikkeld door motorische activiteit, emotie en biologische systemen. Naast temperament speelt zelfregulatie een grote rol in de reactiviteit van kinderen. Zelfregulatie is een belangrijke eigenschap om emoties te kunnen beheersen en sturen. Sommige kinderen hebben meer moeite dan andere kinderen om hun gedrag, gedachten of gevoelens te reguleren; zij hebben sneller woedeaanvallen of zijn sneller afgeleid dan anderen. Temperament is grotendeels aangeboren, terwijl zelfregulatie een te ontwikkelen eigenschap is.
Honden moeten ook, net als kinderen, leren omgaan met emoties en zichzelf kunnen beheersen om doelgericht gedrag te kunnen tonen. Impulscontrole oftewel zelfbeheersing speelt bij honden naast temperament dan ook een belangrijk rol in het vertonen van probleemgedrag. Een hond die moeite heeft om bepaalde gedragingen of emoties te onderdrukken, en moeite heeft om de beloning uit te stellen wordt als impulsiever gezien. Hogere niveaus van impulsiviteit zijn gelinkt aan slechtere regulatie van de neurotransmitters serotonine en dopamine. Zowel bij mensen als honden is dit gerelateerd aan gedragsproblemen zoals agressie.
Er zijn verschillen in rassen in impulsiviteit. De mate van impulsiviteit heeft dus ook een genetische factor. Zo is een Border Collie uit werklijnen (gemiddeld gezien) impulsiever dan een Labrador Retriever uit werklijnen. De natuur van hun werk maakt dat ze geselecteerd zijn op verschillende levels van impulscontrole; de Labrador moet zichzelf meer beheersen in zijn werk dan de Border Collie. Uiteraard zijn er binnen ras ook grote verschillen.
Er is tevens een relatie tussen copingstijlen en mate van impulsiviteit; de hond met een reactieve (=passieve) copingstijl lijkt gedragsmatig rustig aan de buitenkant, maar in zijn lichaam gebeurt er van alles. Dit type honden heeft een grotere impulscontrole; dat wil zeggen dat ze beter zijn om hun emoties (tijdelijk) te onderdrukken.
Het label impulsief hoeft niet slecht te zijn; als het onderdeel is van een volledige diagnose geeft het wel inzicht in het karakter van de hond en de prognose van het op te lossen probleemgedrag.